Gerelateerde onderwerpen
diagnose beeldvorming | diagnose bloedonderzoek | diagnose histopathologie |
effect leverziekten op medicatiemetabolisme | effect medicatie op levermetabolisme | fibrose | hepatitis | icterus | levermetabolisme | portale hypertensie | portale systemische encephalopathie | scleroserende cholangitis | steathose | tumoren benigne | tumoren maligne
Inleiding
Interactie tussen medicijnen en de lever kan worden gecathegoriseerd als (1) de effecten van leverziekten op het geneesmiddelen metabolisme, (2) leverschade geïnduceerd door medicijnen, en (3) het hepatische geneesmiddeln metabolisme. Het aantal mogelijke interacties is enorm.
De mechanismen waarbij geneesmiddeln schade aan de lever toebrengen zijn variable, complex en vaak slecht begepen. Sommige geneesmiddelen zijn direct toxisch: de schade is meestal karakteristiek voor het middel, begint binnen uren na blootstelling en is dosisgerelateerd. Andere geneesmiddelen veroorzaken slechts zelden schade en alleen bij mensen met een verhoogde gevoeligheid; de schade ontstaat meestal binnen een paar weken, maar dit kan een paar maanden na de blootstelling aan het geneesmiddel ontstaan. Dit letstel is niet dosisgerelateerd. Deze reactie zijn zelden allergisch; ze worden duidelijker omschreven als idiosyncratisch. Het verschil tussen toxiciteit en idiosyncratie is soms niet geheel duidelijk; bijv. sommige medicijnen, waarvan de schade idiosyncratisch lijkt te zijn kan celmembranen direct beschadigen met toxische geïntermediaaerde metabolieten.
Alhoewel er geen perfect system is voor het classificeren van leverschade veroorzaakt door geneesmiddelen, kan schde worden gecathegoriseerd als acute reacties (welke bestaan uit hepatocellulaire necrose (zie tabel 1). Sommige geneesmiddelen kunnen chronische schade veroorzaken, welke in zeldzame gevallen leidt tot tumor groei.
| Tabel 1 Hepatotoxische medicijnen | |
| Medicijn | Reactie | 
| Acetaminophen | Acute, directe hepatocellulaire toxiciteit; chronische toxiciteit | 
| Allopurinol | Miscellaneuze acute reacties | 
| Amanita mushrooms | Acute, directe hepatocellulaire toxiciteit | 
| Aminosalicylic acid | Miscellaneuze acute reacties | 
| Amiodarone | Chronische toxiciteit | 
| Antibiotics, various | Miscellaneuze acute reacties | 
| Antineoplastics, various | Miscellaneuze acute reacties | 
| Arsenic compounds | Chronische toxiciteit | 
| Aspirin | Miscellaneuze acute reacties | 
| C‑17 alkylated steroids | Acute cholestase, steroid type | 
| Chlorpropamide | Acute cholestase, phenothiazine type | 
| Diclofenac | Acute, idiosyncratische hepatocellulaire toxiciteit | 
| Erythromycin | Acute cholestases, phenothiazine type | 
| Halothane-related anesthetics | Acute, idiosyncratische hepatocellulaire toxiciteit | 
| Hepatische intra-arteriële chemotherapeutica | Chronische toxiciteit | 
| HMG‑CoA reductase inhibitors (statins) | Miscellaneuze acute reacties | 
| Hydrocarbons | Acute, directe hepatocellulaire toxiciteit | 
| Indomethacin | Acute, idiosyncratische hepatocellulaire toxiciteit | 
| Iron | Acute, directe hepatocellulaire toxiciteit | 
| Isoniazid | Acute, idiosyncratischehepatocellulaire toxiciteit; chronische toxiciteit | 
| Methotrexate | Chronische toxiciteit | 
| Methyldopa | Acute, idiosyncratische hepatocellulaire toxiciteit; chronische toxiciteit | 
| Methyltestosterone | Acute cholestase, steroid type | 
| Monoamine oxidase inhibitors | Acute, idiosyncratische hepatocellulaire toxiciteit | 
| Niacin | Chronische toxiciteit | 
| Nitrofurantoin | Chronische toxiciteit | 
| Oral contraceptives | Acute cholestase, steroid type | 
| Phenothiazines | Acute cholestase, phenothiazine type;Chronische toxiciteit | 
| Phenylbutazone | Acute cholestase, phenothiazine type | 
| Phenytoin | Acute, idiosyncratische hepatocellulaire toxiciteit | 
| Phosphorus | Acute, directe hepatocellulaire toxiciteit | 
| Propylthiouracil | Acute, idiosyncratische hepatocellulaire toxiciteit | 
| Quinidine | Miscellaneuze acute reacties | 
| Sulfonamides | Miscellaneuze acute reacties | 
| Tetracycline, high-dose IV | Acute, directe hepatocellulaire toxiciteit | 
| Tricyclic antidepressants | Acute cholestase, phenothiazine type | 
| Valproate | Miscellaneuze acute reacties | 
| Vitamin A | Chronische toxiciteit | 
Diagnose en behandeling
                  Geneesmiddelgeïnduceerde  hepatotoxiciteit wordt verdacht, wanneer patiënten ongewoonlijke patronen van  leverziekten vertonen (bijv. gemengde of atypische patronen van cholestase en hepatitis);  Bij hepatitis of cholestase, waarvoor veel oorzaken zijn uitgesloten; gedurende  toediening van een medicijn met bekende hepatotoxiciteit (zie tabel 1:Drugs and  the Liver: Common Hepatotoxic Drug reactions), zelfs bij de afwezigheid van  tekenen en symptomen; of als een lever biopsie histologische kenmerken laat  zien die een medicijngerelateerde oorzaak doet vermoeden. Icterus door  geneemiddelgeïnduceerde heamolyse kan op het eerste gezicht hepatotoxiciteit  lijken, maar in zulke gevallen is het bilirubine ongeconjungeerd en de andere  leverfunctietesten zijn normaal.
                  
                  Geen  diagnostische testen kunnen bevestigen dan een medicijn hepatotoxiciteit  veroorzaakt. Diagnose vereist het uitsluiten van andere mogelijke oorzaken uit  te sluiten (bijv. beeldvormende technieken om obstructie uit te sluiten in het  geval van cholestase; virus serologie in het geval van hepatitis) en een  tijdelijke relatie tussen het medicijnen de hepatotoxiciteit. Een patroon van  herhaalde, reversibele hepatotoxiciteit na herhaalde doses is het meest  concluderende bewijs, maar vanwege het risico op ernstige lever schade is  herhaaldelijk blootstellen van een patiënt aan een geneesmiddel met verdenking  op hepatotoxiciteit niet wenselijk. Biopsie is soms nodig, over het algemeen om  andere behandelbare aandoeningen uit te sluiten. Als de diagnose nog steeds  onduidelijkna testen, kan er een trial van medicijn onttrekking geïndiceerd  zijn voor zowel diagnose als behandeling.
                  
                  Voor nieuwe  geneesmiddeln, die directe hepatotoxiciteit veroorzaken kunnen bloedspiegels  gebrukt worden om de waarschijnlijkheid van leverschade te beoordelen. Alhoewel  de medicijnspiegels kunnen dalen als de testen worden vertraagd. Veel  non-prescriptie kruidenprodukten veroorzaken lever toxiciteit; bij patiënten  met onverklaarbare leverschade zou ernaar geïnformeerd moeten worden of van  dergelijke proukten gebruik is gemaakt. Behandeling van geneesmiddel  geïnduceerde hepatotoxiciteit bestaat meestal uit het staken van het medicijn  en ondersteundende therapie bieden.
Hepatocelullaire necrose
                  Hepatolcellulaire  necrose is conceptueel verdeeld in directe toxiciteit idiosyncratie, alhoewel  dit een kunstmatige scheiding kan zijn. Het kenmerk is verhoogde  aminotransferase spiegels, vaak van en schokkend niveau. Patiënten met milde of  middematige hepatocellulaire necrose kunnen manifestaties van hepatitis  ontwikkelen (oa, icterus, mailaise). Patiënten met ernstige necrose kunnen  manifestaties van fulminante hepatitis ontwikkeln (oa, hepatische  insufficiëntie, portaal-systemische encephalopathie).
                
- 
                    Directe toxiciteitDe meeste directe hepatotoxines geven dosis-gerelateerde hepatische necrose en tasten vaak andere organen aan (bijv. de nieren). Direct hepatotoxische schaden van voorgeschreven medicatie kan over het algemeen worden voorkomen door aanbevelingen ten aanzien van de maximale dosering en patiënt observatie te volgen. Vergiftiging met directe hepatotoxiines (bijv. acetaminophen, ijzer, Aminata paddestoelen) geven vaak een gastroenteritis binnen enkele uren. Manifestaties van leverschade kunnen echter pas na 1 tot 4 dagen ontstaan. Cocaïne gebruik geeft zo nu en dan acute hepatocellulaire necrose, wellicht door het induceren van hepatocellulaire ichaemie.
 
 
- 
                    IdiosyncratieGeneesmiddelen kunnen acute hepatocellulaire necrose veroorzaken, die niet te onderscheiden is, zelfs histologisch, van virale hepatitis. De mechanismen zijn niet zeker en variëren waarschijnlijk per individueel geneesmiddel. Isoniazide en halothaan zijn het meest intensief onderzocht. Het mechanisme van de zeldzame halothaan gerelateerde hepatitis is onduidelijk maar zou met de formatie van reactieve tussenprodukten, cellulaire hypoxie, lipide peroxidatie, en autoimmuun gemedieerde schade te maken kunnen hebben. Risicofactoren zijn obesitas (mogelijk omdat halothaan metabolieten in vetweefsel worden opgeslagen en herhaaldelijk blootstelling aan anesthaesie in relatief korte tijdsintervallen. Hepatitis ontstaat typisch binnen een paar dagen tot twee weken na de blootstelling, wordt aangekondigd door koorts en is vaak ernstig. Af en toe treedt eosinofilie of huiduitslag op. De mortaliteit bedraagt 20 tot 40% als ernstige icterus zich voordoet, maar overlevenden herstellen gewoonlijk compleet.
 Methoxyfluraan en enfluraan, wat gerelateerde anesthaetica zijn, kunnen hetzelfde syndroom veroorzaken.
Cholestase
                  Veel  geneesmiddelen kunnen een primaire cholestatische reactie veroorzaken. De  patahogenese is meestal slecht duidelijk, maar er zijn ten minste twee vormen  van cholestatisch letsel klinschen histologisch van elkaar te onderscheiden;  het phenothiazine- en steroïd-type. Diagnostische testen behelzen vaak  non-invasieve beeldvorming om galweg obstructie uit te sluiten. Verder  onderzoek (bijv. magnetic resonance cholangiopancreatorafie, ERCP, lever  biopsie) is alleen nodig als cholestase doorzet als het geneesmiddel gestaakt  is.
                  
                  Phenothiazine-type  cholestase is een periportale ontstekingsreactie. Immunoloische mechanismen  worden aangetoond door enige evidence, zoals zo nu en dan eosinofilie of andere  tekenen van een hypersensitiviteits reactie, maar directe toxiciteit op de  hepatische canaliculi is ook mogelijk. Dit type cholestase komt voor bij 1% van  de patiënten bij wie chlorpromazine is gegeven en minder bij hen aan wie andere  phenotiazines zijn gegeven. Cholestase is vaak acuut en wordt begeleid door  korts en hoge aminotransferase en alkalische fosfatase spiegels. Differentiatie  met extrahepatische obstructie kan lastig zijn, zlefs met lever biopsie. Als  het geneesmiddel gestopt is, treedt meestal complete verbetering op, howel soms  ook progressie naar chronische cholesatse met fibrose optreedt. Cholestase  veroorzaakt door tricyclische antidepressiva, chlorpropamide, phenylbutazone,  erythromycine estolaat, en vele andere medicatie is klinisch gelijk; progressie  naar chronishce lever schade door deze geneesmiddelen is echter niet duidelijk  bewezen.
                  
                  Steroïd  cholestase lijkt meer een overdreven fysiologisch effect van geslachtshormonen  op de gal productie te zijn dan een immunologische sensititviteit of membraan  cytotoxiciteit. Verminderde canaliculaire watervloed, microfilament dysfunctie,  veranderde membraan vloeibaarheid en genetische factoren kunnen hiervoor  verantwoordelijk zijn. Er is weinig tot geeb hepatocellulaire ontsteking.  Hoewel de incidentie wereldwijd varieert, komt het voor bij 1 tot 2% van de  vrouwen, die orale anticonceptie gebruiken. Een geleidelijk begin van de  cholestase zonder systemische symptomen is karakteristiek. Alkalische fosfatase  is verhoogd, maar aminotransferase spiegels zijn meestal niet erg hoog, en lver  biopsie laat alleen centrizonale gal stase zijn met geringen portale of  hepatocdellulaire schade. Complete remissie volgt in de meeste gevallen na  geneesmiddelonttrekking in de meese gevallen, maar kan ook verlengd zijn.  Zwangerschapscholestase is dicht gerelateerd aan steroïd-gerelateerde  cholestase. Vrouwen met zwangerschapscholestase kunnen cholestase ontwikkelen  bij volgend orale anticonceptiegebruik en vice versa.
Diverse acute reacties
Sommige medicijnen veroorzaken mengvormen van hepatische dysfunctie, granulomateuze reaties (bijv. guinidine, allopurinol, sufonamides), of varianten van leverschde, die moeilijk te classificeren zijn. HMG-CoA reductase remmers (statines) produceren subklinische aminotransferase stijgingen bij 1% tot 2% van de patiënten, hoewel klinisch relevante lever schade niet frequent voorkomt. Veel antineoplastische medicatie veroorzaakt ook leverschad; de mechanismen variëren.
Chronische leverziekte
                  Zekere  medicamenten kunnen chronische leverziekten veroorzaken. Isoniazide methyldopa,  en nitrofurantoïne kunnen chronische hepatitis veroorzaken. Gezezing treedt  gewoonlijk op als er geen sprake is van fibrose. De aandoening kan acuut  beginnen of sluipend. Progressie tot cirrhose komt ook voor. Chronische  hepatitis-achtige histologie met verlittekening komt zelden voor bij patiënten,  die lange tijd acetaminophen gebruiken in dosis van 3g/dd, alhoewel meestal  hogere doses nodig zijn. Alcoholisten lijken meer gevoelig te zijn, en de  afwijking wordt vermoed bij alcoholisten met een ongewoon hoge aminotransferase  spiegel, met name AST (waarden komen bijna nooit boven de 300 IU bij alleen  alcoholische hepatitis). Amiodarone geeft af en toe chronische leverschade met  Mallory lichamen en histologische kenmerken die tegengesteld gelijk zijn aan  alcoholische leverziekte; membraanfosfolipidose is een factor in de  pathogenese.
                  
                  Een  scleroserende cholangitis-achtig syndroom kan zich voordoen na intra arteriële  hepatische chemotherapie, met name met floxudirine. Patiënten, die methotrexaat  krijgen (meestal voor psoriasis of RA) kunnen progressieve hepatische fibrose  ontwikkelen, zeker in het geval van alcoholisten en als het geneesmiddel  dagelijks wordt voorgeschreven; leverfucntietesten leveren vaak niets op, en een  lever biopsie is geïndiceerd. Alhoewel fibrose veroorzaakt door methotrexaat  zelden klinisch relevant is, raden de meeste authoriteiten biopsie aan als de  cummulatieve dosering 1.5 tot 2 g bereikt en soms meer. Noncirrhotische  fibrose, die portale hypertensie produceert kan veroorzaakt worden door het  gebruik van arseniumachtige bestanddelen of excessieve hoeveelheden vitamine A  (> 15.000 U/dd gedurende een aantal maanden) of niacine. In veel tropische  en subtropische landen wordt aangenomen dat chronische lever ziekte en  hepatocellulair carcinoom ontstaan als gevolg van het etevn van voedsel met  aflatoxines fakomstig van schimmels.
                  
                Naast het  veroorzaken van cholestase, kunnen orale anti-conceptiva ook zo nu en dan  benigne lever adenomen en, heel zelden, hepatocellulair carcinoom veroorzaken.  Adenomen zijn meestal subklinisch, maar presenteren zich af en toe met  ploteslingen intraperitoneale rupturen en bloedingen, waarbij een  nood-laparotomie vereist is. De meeste adenomen veroorzaken geen symptomen en  worden incidenteel gevonden bij beeldvormende onderzoeken. Omdat orale  anticonceptiva de bloedstolling over het algemeen doen toenemen, verhogen zij  het risico op thrombose van de lever venen (Budd-Chiari syndroom). Het gebruik  van deze geneesmiddelen verhoogt ook het risico op galstenen, omdat ze de ga  lithogeniciteit verhogen.
Bron
- T. Yamada, D.H. Alpers,L. Laine, C. Owyang & D.W. Powell. Textbook of Gastroenterology 4th Ed. 2003. Lippincott Williams & Wilkins.
- A. Fauci, E. Braunwald, D. Kasper, S. Hauser, D. Longo, J.L. Jameson & J. Loscalzo. Harrison's Principle of Internal Medicine 17th Ed. 2008. McGraw-Hill.
- A. Avunduk. Manual of Gastroenterology: Diagnosis and Therapy 4th Ed. 2008. Lippincott Williams & Wilkins.
- E. Kuntz & H.D. Kuntz. Hepatology, Principles and Practice 2nd Ed. 2006. Springer Science & Business Media.


